De paalrot onder het Nederlandse pensioenstelsel

Pensioenpremie betalen voor anderen die te weinig hebben betaald? Nee toch? Nou ja, als het redelijke solidariteit is, dan is het tot daar aan toe. Maar is het dat wel? Herstelpremie suggereert dat er iets hersteld moet worden. Een euro pensioenaanspraak kost al meer dan een jaar of wat geleden – en dan is bovendien een deel van de premie voor die verleden opbouw? Zit het tegen met de beurs, de rente, of zit het probleem in het stelsel, rammelt er iets met de veronderstellingen en methodieken daarbij? De laatste jaren lijkt de rente nogal tegen te zitten – die is ook hinderlijk laag. De beurs staat lager dan de top van in 2007 en die was al lager dan de top van 2001. Maar is dat (mede) de reden dat er herstelpremie wordt betaald, dat pensioenfondsen tegenwoordig vaak geen toereikend vermogen hebben? Zo kan het gezien worden, maar ik vind dat een tendentieuze kijk op de zaak. De veronderstellingen die ten grondslag liggen aan het pensioenstelsel zijn zèlf het probleem – met name aanspraken waarvoor destijds een inmiddels toch niet toereikende premie werd berekend.

Voor een pensioenaanspraak – die in de toekomst tot uitkering kan komen – wordt premie berekend. Bij het berekenen van de hoogte daaarvan spelen de rente en levensverwachting een grote rol. De levensverwachting bepaalt de kans dat een pensioenuitkering moet plaatsvinden, de rekenrente het rendement dat het fonds veronderstelt te maken op de premie. Zolang de sterfte in lijn ligt met deze verwachting en het rendement niet lager uitkomt dan die rekenrente hobbelt het systeem heel aardig. Maar wie betaalt de rekening als het ongunstiger uitpakt? Moeten nieuwe deelnemers bijspringen – met herstelpremie – of moeten oudere deelnemers accepteren dat aanspraken gekort worden? Maar de rente zit al 25 jaar in een neergaande trend. Als er voortdurend met lagere rendementen gerekend wordt dan voorheen, dan komt steeds weer niet verdiende narigheid bij een volgende lichting, generatie, premiebetalers.

Een deel van de problematiek hangt direct samen met de doorsneepremie. Een deelnemer betaalt een leeftijdsonafhankelijke premie die wordt berekend over het salaris. Maar de premie van een jongere kan veel langer renderen dan die van de oudere. De doorsneepremie middelt dat uit: solidariteit van jong naar oud. Dit brengt met zich mee dat de verhouding tussen het aantal jongeren en ouderen binnen een fonds van invloed is. Hoe meer premiebetalende ouderen in een fonds, hoe meer solidair een jongere moet zijn met de pensioenopbouw van deze ouderen. Oftewel, een jongere betaald per euro pensioenopbouw meer naarmate er meer oudere deelnemers zijn. Mensen leven nu bovendien veel langer dan destijds en ontvangen dus langer pensioen dan voorzien. Bovendien zijn er tegenwoordig veel minder jongeren dan toen de naoorlogse geboortegolf zich op de arbeidsmarkt melde. (De rendementen die werden behaald waren ook nog eens veel hoger dan de rekenrente.) Destijds hoefde een jongere veel minder te betalen voor deze jong-naar-oud solidariteit dan nu. De jongere van toen is de oudere van nu en vraagt – uiteraard – aan jongeren om solidair met hun te zijn! Begrijpelijk, kijkend naar hoe er over gecommuniceerd is. Bovendien hebben huidige ouderen het systeem voor zoete koek moeten slikken: niet onredelijk dat de oudere premiebetaler wel eens aan de ‘ontvangende’ kant van de jong-naar-oud solidariteit wil beleven. Maar zoals de zaken er nu bij liggen mag dat beslist niet meer worden verwacht van de huidige jongere. Hoe lang gaat deze kruik nog te water?

De lage rente is niet alleen zelf een probleem, maar hangt direct samen met allerlei risico’s op zowel de obligatie- als de aandelenbeurs – zeker als de rente weer gaat stijgen. De koersverliezen die dan kunnen en zullen ontstaan worden dan gecompenseerd door een hogere rekenrente maar beleggen in tijden van stijgende rente kan erg lastig zijn. Hieraan zit een keerzijde: de hogere rentes van voorheen zijn in de negentigger jaren fors gaan zakken met grote koerswinsten op de effectenbeurs tot gevolg. Het verslechterende rendementsperspectief – pensioenen zijn voor de lange termijn! – speelde nergens echt op. De koerswinsten verhoogden de dekkingsgraden – zoals die toen gemeten werden – en leidden tot allerlei cadeautjes: premiekortingen, (bonus) indexaties, veel te lang doorgaan met oneerlijke eindloonsystemen en vast nog wel meer. Veel ouderen hebben wel wat meegemaakt van dat feestje, jongeren per definitie niet. Ik vind het draconisch hen consequenties van dit oneerlijke systeem te laten dragen.

Samengevat zien we dat het pensioenstelsel drie lekken onder de waterspiegel heeft. 1) Rekenrente en sterftetafels impliceren veronderstellingen die ook als speculaties kunnen worden gezien. Als het anders gaat wordt de rekening in belangrijke mate bij de premiebetalers gelegd. 2) De doorsneepremie impliceert onredelijke jong naar oud solidariteit. 3) Van de lage, al 25 jaar zakkende, rente krijgen we sowieso buikpijn omdat tegenover de aanspraken meer kapitaal moet worden aangehouden – meer dan destijds voorzien. Over deze mindere kanten van ons pensioenstelsel is nooit goed gecommuniceerd.

Deze lekken spelen vooral op nu we al ruim twee decennia zien dat verschillende tendensen de verkeerde kant zien uitgaan: 1) voortdurende sterk stijgende levensverwachting; 2) een rente die eind tachtiger jaar tegen de 10% lag is nu nagenoeg nihil; 3) steeds meer ouderen die (al bijna) geen premie meer betalen, samen met minder jongeren die gewongen worden herstelpremie te betalen. Het stelsel kan op zich billijk en stabiel functioneren als de rente over de tijd wat fluctueert, de levensverwachting en bevolkingsopbouw niet al te wild beweegt. Al ruim twintig jaar woedt er een perfecte storm, het stelsel staat steeds meer uit het lood. Dat betrokkenen en belanghebbenden de geest al zolang in fles houden zou een storm van verontwaardiging moeten oproepen.

Op zich is de verontwaardiging – vooral bij kortingen en geen indexatie – van ouderen begrijpelijk: “We hebben er toch voor betaald?” “Bovendien waren wij ook solidair, wie is dat nu met ons?” Maar de jongere is het echte kind van de rekening en moet ervoor (kunnen) passen aan dit systeem mee te (moeten) doen. Eigenlijk houdt deze situatie al ruim twee decennia aan. Politiek, AFM, DNB en (vooral) jongeren zouden hier een vinger op moeten leggen. De enige echte belanghebbenden bij een stelselwijziging zijn jongeren – zij zullen deze koe bij deze horens moeten pakken.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*